bedrog. Mijn gehele leven heb ik moeten vechten tegen een gevoel van minderwaardigheid, dat telkens aansluipt, op de vlucht wordt gedreven en dan toch weer tracht mij te overmeesteren. Ik ben niet minder waard dan anderen, ik ben evenwaardig, maar ik ben anders. Juist doordat ik me nu ook weer die gelijkwaardigheid inprentte, voelde ik een als het ware ingeschapen drang Piet en zijn vrouw de waarheid te vertellen. Maar stel, dat ze zouden reageren met een verbloemd maar niettemin duidelijk antwoord: blijf in het vervolg maar liever weg. Het is niet om jou, we hebben tenslotte een zoon van twaalf jaar.
Zo'n tweestrijd duurt nooit lang, althans niet met dezelfde heftigheid. Ik bleef er wel aan denken, maar het probleem verdween gaandeweg naar de achtergrond. Ik probeerde de keus te ontvluchten door tegen mezelf te zeggen: je staat helemaal niet voor een keuze. Je ziet die mensen nooit meer terug. Maar een week of vier later kreeg ik een briefkaartje, waarin Mientje de uitnodiging herhaalde. Met de datum en het uur er bij. In een opwelling heb ik toen per kerende post geantwoord, dat ik op die dag verhinderd was, en het bovendien zo druk had, dat ik voorlopig niet zou kunnen komen. Een dag of wat later stond Piet van Nunen bij mij voor de deur.
'Wat hebben we je misdaan?' 'Mij misdaan? Wat bedoel je?'
'Dat briefje van jou was wel vriendelijk, maar het kwam eigenlijk hierop neer: ik kom niet meer. We begrepen dat niet. Ik moest hier toch in de buurt wezen, ik denk, kom, denk ik, ik loop even aan, als er onweer in de lucht zit, moet het er maar zo gauw mogelijk uit, dat zuivert'. Ik probeerde om het antwoord heen te draaien. Maar het lukte me deze keer niet een bevredigende leugen te verzinnen. Tenslotte heb ik hem van mijn gewetensstrijd verteld. 'Maar beste man, dat wisten Mientje en ik immers'.
127