stoel staan, zodat ik haar lichaam voelde. Ik trok mijn hand schuw terug. Ze deed of ze niets merkte. Had ik me vergist? Maar zulke toevalligheden herhaalde ze te vaak. 'Adriana, ik heb je verteld wie en wat ik ben. Je moet niet telkens proberen me aan te raken'.
'Beste jongen, ik heb je het al zo vaak gezegd. Vergeet alles wat er geweest is. Je moet op me leunen. Leun toch op me'. Er volgden maanden, dat ik 's-avonds als we bij elkaar zaten, voortdurend gejaagd op de klok keek. Ik mag de laatste trein niet missen. Ik moet de laatste trein halen. Ik wil hier vannacht niet blijven. Ik ging altijd op tijd bij haar weg, behalve die ene keer, door kortsluiting waren de stoppen van het licht doorgeslagen, ze had geen nieuwe in huis, ik prutste met een dun stukje koperdraad aan de oude zekeringen. Toen het licht weer brandde, wist ik, dat de laatste trein weg was. 'Dan ga ik wel naar een hotel'.
'Dat is een belediging. Je bent hier altijd gastvrij ontvangen. Je kunt nu niet weggaan'.
'Goed, dan ga ik wel in de grote stoel een beetje slapen. Morgenochtend neem ik de vroegtrein'.
Het was de avond van de beslissende krachtmeting tussen haar wil en mijn willoosheid. Nogmaals — voor de hoeveelste keer? — vertelde ik haar, dat ik onmachtig was. 'Als een vrouw weet wat ze wil, zijn maar weinig mannen werkelijk onmachtig'.
Toen ik fluisterde dat als ik een erectie zou krijgen, deze mijn onmacht slechts zou camoufleren, wuifde ze mijn schaamte met een grofheid weg. 'Fijn, kan ik nooit zwanger worden'.
Ik gruwde van haar cynisme. Ze begreep instinctief waarom ik mijn hemd en slip niet wilde uittrekken. Zoals een drenkeling zich vastgrijpt aan een stuk wrakhout, haalde ik krampachtig het beeld voor mijn geest van de dokter op 'Oudenhof: na een jaar of vijf wil het zich wel eens herstel-
119