naar Frankrijk zou worden overgeplaatst, eerste tussen-station op de weg naar 'mijn enige vriend Harold'. Ons afscheid viel samen met de Kerstdagen. Het was teder met een uiterlijke schijn van vrolijkheid. We verdronken ons verdriet in glazen vuurwater. Plechtig zwoeren we dure dronkemans-eden. Ik heb nooit meer iets van hem gehoord. Trouwens, hoe had ik hem kunnen schrijven met mijn steenkool-engels? Toen hij uit mijn leven was verdwenen, putte ik een vleugje moed uit de gedachte, dat ik in elk geval weer in staat was tot gevoelens van liefde, daadloze liefde. In april 1946 ging ik een paar dagen naar Zandvoort. Dat plan zat al van januari af in mijn hoofd. Was mijn lusteloosheid aan het verdwijnen? Ik wist geen antwoord. Bij slecht weer, dwars tegen regen en wind in langs het strand lopen. .. dat wilde ik. De zilte smaak van de verstuivende branding op mijn lippen proeven. Vechten! Maar in april was het weer karakterloos als een Hollands voorjaar, een zeurende regen en een zoel windje. Ik had in februari of januari naar Zandvoort moeten gaan.
Op de terugreis was er voor mij slechts plaats in het gangetje van de trein tussen een menigte andere passagiers. Twee meisjes werden door het gedrang in mijn richting geduwd. Ik perste met mijn twee armen de mensen opzij, en maakte een holletje in de volte, waar de twee een beetje op adem konden komen.
Een van die meisjes ('Je mag me gerust Adriana noemen, hoor') was zeer weetgierig. Ze vroeg me uit alsof ze van de belasting was. Ik trok me terug in een vijandig zwijgen. Maar Adriana was een aanhoudstertje. In Amsterdam moest ik overstappen, de meisjes woonden in de stad. Adriana gaf me haar adres en een telefoonnummer, waar ik haar kon bereiken, van negen uur 's-ochtends tot half zes. Ja, ja, hoepel maar op, als ik je nooit meer terugzie, vind ik het ook goed. Maar eenzame mensen verliezen hun vermogen tot zelfstandige
116