ik bezat er een apart geheugen voor. Nu gruwde ik er van. Voor de vorm lachte ik mee, maar de moppentapper voelde wel, dat ik zijn geestigheden niet kon waarderen. En dan was er die ene tekenaar die elke werkdag begon met ons uitvoerig in te lichten over zijn jongste belevenissen in de echtelijke slaapkamer. Elke dag opnieuw. Ik dacht: wat moet die man zijn vrouw haten. Ik had besloten niet met dat gedoe mee te doen. Onvermijdelijk kwam de dag, dat ze me gingen verdenken. Ik kreeg een kleur en stotterde onzeker. Ze vermoedden waar de zwakke plek in mijn harnas zat. Het was verder een kwestie van tijd, ze prikten er hun speren in, het harnas spleet.
Ik nam mijn ontslag. Ik had gehoopt de worgende eenzaamheid te kunnen overwinnen. Vergeefs. Ik bleef een verworpene. Ik verbeeldde me, dat de mensen aan mij konden zien, dat ik een geschondene was. Een melaatse. Een onaanraakbare.
Thuis wilden ze, dat ik het koperwerk-vak weer zou opnemen. Ik was te lusteloos. Er brak een periode aan van hardnekkige slapeloosheid. 's-Avonds voelde ik me opgejaagd. Iemand of iets dreef me de deur uit. Waarheen? Dat wist ik niet. Ik was geen geroepene, maar een verjaagde. Dan dwaalde ik door de donkere straten en over de duistere wegen van hei en bos. Huilend. Hardop snikkend. Ik nam slaappillen, soms drie, vier tegelijk om weg te zakken in het niet-weten. Meer dan eens dacht ik: ik neem een handvol pillen tegelijk, dan is het afgelopen, voor eeuwig en altijd.
Tijdens een van die radeloze wandelingen, ontmoette ik dominee Jorissen! Hij stond voor mij. Ik wist, dat hij een vrucht was van mijn verbeelding, maar tegelijkertijd was hij een deel van de eigen werkelijkheid waarin ik leefde, onzienlijk en toch aanwezig. We voerden een woordeloos gesprek.
'Dominee, is zelfmoord slecht?'
112