ment. Met roekeloze overmoed dreef ik mezelf in de onmogelijkste situaties, maar telkens op het allerlaatste ogenblik trok ik mij voor de uiterste consequentie terug. Mij paste een vertoon van preutsheid. Kleren uittrekken, delen van mijn lichaam ontbloten... néé! Maar alleen, in mijn kamertje bekeek ik keer op keer mijn geschonden lijf met afschuw. Zelfkwelling. Vroeger schoor ik me elke dag, nu kon ik met drie keer in de week volstaan. Mijn gewicht nam toe. Om mijn spieren vormden zich laagjes vet. Ik werd ronder, molliger. Voor sex bezat ik hoegenaamd geen belangstelling meer. Ik was een doetje geworden. Voor het oog van de wereld hield ik mezelf overeind met schijn-bravour.. . in de eenzaamheid van mijn kamertje kon ik mezelf zijn, een zielig stukje mens.
Vandaag heeft iemand in de werkplaats me een 'seksuele spekschieter' genoemd. Een opschepper. Al dat brave gedoe met die zogenaamde vriend in Utrecht... hij liet zich niet beduvelen. Ik heb met gebalde vuisten voor hem gestaan. Vloeken en een luide stem hebben indruk gemaakt, geloof ik ten minste. Maar toen de opwinding was geluwd, ben ik naar huis gegaan.
Ik zit voor het raam van mijn kamertje. De nacht is donker. Er zijn geen sterren te zien. Ik denk aan dominee Jorissen uit 'Oudenhof', de alcohol kon hem niet met rust laten en hij niet de kleine meisjes. Op hemels bevel had hij zijn vrouw verdronken. Hij was van zijn zinnen, want anders hadden ze hem niet naar een krankzinnigengesticht kunnen brengen.. . maar mij had hij troost geschonken. Een mens die me wilde begrijpen.
Wat moet ik doen? Ik ben een onvolwaardige onder de mensen, ik weet geen koers. Elke dag voel ik me innerlijk zwakker worden, onzekerder, droever, vermoeider. Wat wordt er van mij verlangd? Ik zit voor het raam en kijk in de
110