loren is gegaan. Bij ons thuis lazen we onze ogen stuk. Rijp en groen alles door elkaar. Toen ik een jaar of twaalf was, heb ik de Divina Commedia gelezen, in de vertaling van Rensburg. Ik begreep er geen lor van, maar ik ken er nu nog citaten van uit mijn hoofd. De historische aantekeningen van Rensburg trokken mijn levendigste belangstelling, want ik heb altijd een zwak gehad voor geschiedenis. We lazen niet alleen alles, maar we discussieerden ook over alles, we verguisden schrijvers en anderen hemelden we op. Moeder had een bijzonder zwak voor Cora Westland en Vader vond het rotboeken. Vader kende 'Levensgang van Querido' als de binnenkant vanzijnbroek-zak, geen wonder, want het slijpersmilieu was immers zijn eigen omgeving. De kinderen vochten om elk boek, dat in huis kwam. Alleen grootmoeder zat er smalend bij. Ze kon lezen noch schrijven. Maar ze troostte zich: 'Ik mag dan niet kunnen lezen of schrijven, daar staat tegenover dat ik bij mijn volle verstand ben.' We gingen weinig uit, maar een nieuw stuk van Heij er-mans verzuimden we nooit. Soms, als het kon lijden, trokken we naar Flora in de Amstelstraat, zelden naar de opera. De mensen in de buurt daarentegen waren aan de opera verslaafd. Centjes en halfjes legden ze opzij om eens in de zoveel tijd naar de opera te kunnen gaan. Veel mensen gingen op vrijdagavond naar de synagoge, niet alleen omdat ze zo vroom waren, maar alleen en uitsluitend om een beroemde voorzanger te horen. Er waren jongens in de buurt, die voor gazzan studeerden, de mensen wisten wanneer zo eentje thuis repeteerde, dan stond op straat een dichte drom om naar de zang te luisteren. Iedereen had
88