dat de andere drie inwijders hem doopten met levend water, althans water van levenden. Gaf de nieuweling de voorkeur aan koning-trippel-trappel-jee, dan kwam hij er droger vanaf, dat wel. Hij moest op de grond gaan zitten. De hele stam ging in een cirkel om hem heen liggen, de voeten naar voren en als er 'koning-trippel-trappel-jee׳' werd geroepen, schopte iedereen hem bont en blauw. Van de koelbloedigheid, waarmee zo'n kandidaat de pijnlijke droge en de vieze natte behandeling onderging, hing zijn toekomstig prestige af.
Als ik terugkijk op de jaren van mijn jeugd, geloof ik niet, dat het leven voor ons veel geheimen had. Het behoorde toen nog niet tot de folklore, dat de juffrouw op school de lieve kindertjes vertelde van de bloemetjes en de stampers en de meeldraden en van de bezige bijtjes, de hitsige hommels en de vlijtige vogeltjes. Deze leverbeuling in 't zuur was voor ons trouwens niet nodig, want wat we moesten weten, leerden we wel van de hondjes. Aanschouwelijk onderwijs. Zodra het gerucht door de straat snelde, dat verderop een paar honden in een té innige omstrengeling verbonden waren om weg te kunnen lopen, galoppeerden we naar deze les in dierkunde. Eentje van ons leende bij een willekeurige burgeres een emmer water, die voor dit goede doel altijd bereidwillig ter beschikking werd gesteld, en dan kregen de parenden hun obligate koude douche. Voor het overige wisten de jongens, dat er mannen door de buurt dwaalden, voor wie je moest oppassen. We kenden ze bij namen. Met sommige van hen speelden we een typisch spelletje. Daar was Jaggetje, een ietwat debiele man in een wit jasje. We dromden om hem heen en zongen:
68