hun clubjes, maar nergens bestond zo'n hecht stamleven als bij ons. Niet dat wij ons als een uitverkoren horde bengels beschouwden. Het was, geloof ik althans, ook geen af-weer-reactie, die ons tot dat stamleven dwong, want, och arme, bedreigd voelden we ons nooit door de jongens uit de andere wijken$ ik denk, dat die eerder bang waren voor ons dan dat wij voor hen van vrees waren vervuld. Nee, dat stam-leven kwam voort uit een innerlijke behoefte aan 'togetherness', zoals dat tegenwoordig wordt genoemd. Lid te worden van de stam eiste offers. Nieuwe jongens moesten worden ingewijd. U mag het ook ontgroenen noemen, of een onbloedige besnijdenis. Zoals alle inwijdingsriten wortelden ook de onze in de historie, ze waren gebonden door traditie en niet verheven. Als in de Rapenburgerstraat een jongen zich meldde om in de stam te worden opgenomen, werd hem gezegd, dat hij zich aan de plechtigheid van zoem-zoem moest onderwerpen, maar hij had een keus. Als hij de voorkeur gaf aan 'koningtrippel-trappel-jee', zou zoem-zoem hem bespaard blijven. Meestal voelde zo'n knaap dat de stam hem erin wilde laten lopen. Koning-trippel-trappel-jee wekte associaties van gewelddadigheden, trappen en schoppen uitdelen. De slimmerd verkoos dus zoem-zoem. De stam vormde een wijde kring. Drie leden en de nieuweling stonden in het middelpunt. Er werd een flinke grote zakdoek te voorschijn gehaald. Elk van de vier nam een punt in de mond, deed een stap achteruit om de doek flink strak te trekken. De nieuweling moest monotoon herhalen: zoem... zoem... zoem... Wat er onder de zakdoek gebeurde, kon de nieuweling niet zien. Maar hij voelde spoedig genoeg,
67