uitzonderingen na, zoals Jopie, was de bevolking van de Houtstraten het zwaarst berooid van de hele buurt. Maar al waren de huizen krotten en de meeste van die onverklaarbaar bewoonde cavaljes eigenlijk ontoelaatbaar als behuizing voor rechtopgaande zoogdieren... Vlooienburg zelf maakte geenszins de indruk van een achterbuurt. De straten waren schoon, de stoepen werden een paar maal in de week geboend, en het wasgoed dat een-, twee- en driehoog uit de vensters te drogen hing, mocht gezien worden. De verzorgingsindustrie van deze buurt omvatte een twintigtal winkeltjes: de ijssalon van Blitz, de kippenzaak van Fikkie Waterman, het stinkeltje van Pinto, die in sigaren deed, de kruidenierswinkel van Betje Swaab en niet te vergeten het komenijszaakje van Tuinman in de Zwanenburgerstraat en nog een stuk of wat van zulke bloeiende eenmansbedrijven.
Misschien juist omdat hun buurt een armetierige nakende boel was, klampten de bewoners zich zo heftig vast aan hun gemeenschappelijk bezit: een bloeiend verenigingsleven, dat in de stad Amsterdam waarschijnlijk nooit zijn gelijke heeft gehad, en dat ook in de toekomst niet spoedig zal worden geëvenaard. Voor de amateur-historiograaf, zoals ik, die bovendien hoofdzakelijk uit één bronnenhoek moet putten, namelijk zijn eigen geheugen, is het moeilijk te zeggen wat dichter bij het felkloppende hart van de Vlooienbuurt rustte, de voetbalclub a. e.d. (Altijd Een Doel) of de speeltuinvereniging Het Centrum. Omdat ik weet dat de bewoners van de oude buurt eigenlijk slechts leefden voor hun kinderen, ben ik geneigd de speeltuinvereniging het primaat van de algemene liefde te geven. De speeltuin was het ge-
51