nog een tiet met stenen mee te schleppen. Omdat hij elke cent, die hij niet zelf kon verdienen, beweende, exploiteerde hij naast zijn diamanthandel een barbierswinkeltje, waar de gaande en komende man zich voor vijf centen met het mes kon laten scheren. Vrome mensen, die zich herinnerden, dat de Algoede niet graag heeft, dat iemand zich met een stuk scherp staal over de kaken laat aaien, konden zich bij Jopie voor zes centen met een walgelijk stinkend zalfje van zwavelkoolstof laten ontharen, je kreeg er een blauw gezicht van, maar daar moest je trotser op zijn dan op een ridderorde. Vlooienburg heeft nooit helemaal kunnen wennen aan de bizarre toneelvoorstelling, die jaar in jaar uit in dat salonnetje voor scheren en haarsnijden werd geprolongeerd: Jopie, gebukt onder de last van briljanten, zeept met vonkenschietende vingers zijn zwaar gedalleste klanten in; en terwijl hij scheert en tegen de vleug in uitscheert, vertelt hij onafgebroken hoeveel elke steen inkoop heeft gekost en wat ze hem zullen opbrengen. Slechts één onderwerp kon dit college in kristallografie onderbreken; de concurrentie van Korper aan de overkant. Deze Korper was een brave oppassende huisvader; hij moest scherend en knippend een gezin in leven houden, zonder bijverdienste in de diamanthandel. Jopie mócht zijn rivaal niet. Smalend vatte hij alles wat Korper heette of daar klant was, samen in één sarcasme: 'De korporatie... wat is hij waard? A kratz ieber de nab-bel, een krab over de navel.'
Rijke mensen hebben meer in de as dan arme in hun tas; voor de arme Vlooienburgers behoefden de rijken echter slechts weinig in de as te hebben. Op een paar opvallende
52