doemd zijn eigen doodgraver te zijn, en met het socialisme kwam het dus ook wel terecht, vanzelf. Ze voelden zich anders, ze waren ook anders dan anderen, omdat ze een levensrichting hadden gekozen en normatief leefden. Ze waren geen samenzweerders, maar zendelingen, leden van een broederschap. Dat alles bemerkte men pas goed, als een van die eenvoudige lieden overleed en begraven moest worden. Voordat hij stierf, had zo'n man in de kring van zijn familieleden maar weinig betekend. In de vroege ochtend bezorgde hij brood, en in de late avond kranten. Een van die ongetelde naamlozen, wier levens en zorgen het voetstuk vormen waarop de helden der geschiedenis pronken. Nu was hij dood en zie: er kwamen wel honderd mensen... wildvreemden, maar leden van de broederschap, naar het sterfhuis. Ze droegen een vaandel, met zwarte crêpe omfloerst. De mannen namen de hoeden af, als de kist voorbijging 5 ze volgden de processie door de drukke straten van de eindeloze stad. Op de begraafplaats zongen ze'Aan de strijders' ... als een gebed .'s Avonds stond er een stukje in de krant.
Ik heb eens een afgesloofd weduwvrouwtje tegen de voorzitter van afdeling iv horen zeggen:
'Weet u, meneer, mijn man krijg ik er niet door terug, maar het is toch een hele troost voor me, dat ik weet, dat hij een vooraanstaande is geweest en niet zo'n sjlemiel van duizend in een gros.'
Op de plattegrond van het nieuwe raadhuis stond niet vermeld waar de verschillende afdelingen van gemeentelijke bedillerij zullen zijn gehuisvest. Van sommige kan een
40