gebleven schoentje in zijn zak. Op straat zegt hij tegen een jongetje: 'Wil jij twee centen verdienen? Dan moet je bij Hamel aanbellen, hier heb je een schoentje, en dan moet je tegen juffrouw Hamel zeggen, dat je dat op straat hebt gevonden en of het misschien van haar is.' Goed, dat jongetje doet dat. 's Avonds komt Flippie van de fabriek thuis. Zegt Betje: 'Zal ik je eens wat vertellen Flippie, dat schoentje, je weet wel, dat uit het raam is gevallen, dat is terecht, een jongetje is het komen brengen, maar nou is het andere schoentje weer weg.'
Betje Hamel (ze heeft tot aan haar 93ste levensjaar nooit een première in Amsterdam overgeslagen) bezit een messcherpe tong. Haar cynische uitspraken worden gevleugelde woorden. ('Het is een mooi stuk, maar niks voor een première' of 'U vraagt me hoe ik de Gijsbreght vind - de koffie was vóór de oorlog beter' of'Hoe ik die actrice vind? Wat is ze lang!') Haar goedgelovigheid kent echter geen grenzen, wanneer haar Flippie met Shakespeareaanse fantasie strijk en zet onzin voor waarheid verkondigt. Van die twee merkwaardige mensen stammen de kinderen Hamel. Lize, beslist de meest begaafde van het stel, gaat op vrij jeugdige leeftijd aan de tering te gronde. Meyer, diamantbewerker als zijn vader, kan evenmin als Flippie met zijn handen van het amusementsvak afblijven. Meyer wordt liedjeszanger, revuedirecteur en nu glorieert hij als directeur van de Hoofdstadoperette, 'het enige gezelschap zonder subsidie'. Marietje wordt een van onze bekwaamste actrices.
Meyer en Marietje doorstonden hun eerste aanvallen van plankenkoorts in het toneelclubje van meester Willem
24