op één dag, gaan alle leerlingen van de Mokumse haveloze schooltjes de stad uit. Op één dag en alle arme grommetjes! Omdat de centjes royaal binnenstromen en het aantal haveloze kindertjes groeit in tal en last, komt meester Ploeger al op het idee, dat ze tegenwoordig evakantiespreiding' noemen. Die ene dag wordt een week. De Nieuwe Zijds is verzamelplaats. Elke dag van die ene week treden duizenden kinderen aan om hun longetjes vol met stofvrije lucht te mogen vullen. Omdat de stad uitgaan op vrijdag en zaterdag de joodse kindertjes door Mozes in de woestijn is verboden, vallen de feestelijke uitgaansdagen van de jelodiem altijd in de eerste helft van die ene week.
Vergezeld van uitvoerige commissies van in- en uitgeleide, vaders, moeders, belangstellende omes, tantes, neefjes, nichtjes, kennissen en vele warm-voelende vreempjes, trekken ze in stoeten naar de Pijpenmarkt. Kinderen en volwassenen bezingen een bal gehakt, die lang niet mis is (1het lijkt wel of hij zegt: zeg hap eris'). De ouders neuriën mee, maar met een zorgelijk gezicht. Wat kan er op zo'n dag niet aan rampen over de gezegende kinderen komen? Treinen kunnen zich levensgevaarlijk onhandelbaar gedragen; zo'n meester kan ook niet op alle kinderen tegelijk letten, als ze, godbewaard, pootjebaaien of in de duinen stoeien, de gebensjte waaghalzen.
Probeert iemand een bezorgd jiddisj moedertje een beetje op te monteren.
'Goddank, uw gebensjte jelodiem treffen prachtig weer.' Blijft het moedertje kijken alsof het leed van de verwoeste tempel nü pas tot haar is doorgedrongen. Zucht ze: 'Als u maar weet... ik eet de hele dag niet.'
16