SJMOEZ A ANTJE
Als de slopers de gevels van de Joden Breestraat tegen de vlakte hebben getrokken, zal te midden van de puinhopen één beeld gaaf overeind blijven staan: de pop boven aan de grijze muur van de Mozes en Aaronkerk. De kerk wordt niet met de grond gelijk gemaakt, terecht niet; en de pastorie op de hoek van de Lazarussteeg evenmin. Aan die pastorie bewaar ik kostelijke herinneringen. Ik kan beter zeggen: kosteilijke herinneringen, want verder dan de stoep ben ik nooit geweest, stel je zoiets voor, maar de koster zelf kende ik heel goed. Hij was een aardige man.
De jongens uit de buurt spraken dikwijls met hem, maar alleen in de opening van de deur. Praten met die man... ja, dat kon de buurt nog wel tolereren. Maar als een van de kinderen over de drempel zou zijn gestapt, geloof maar, dat de mare door de straten en steegjes zou zijn geijld:
'Dat jongetje van Je-weet-wel, is bij de tofelemone naar binnen gegaan om zijn arbankansof te verkopen.' En daarna zou de wereld vergaan. De pastorie was het voorportaal van de katholieke Mozes en Aaronkerk. Wat had een Joods jongetje daar te maken?
Iedereen in de buurt wist echter, dat de koster beslist geen listige ij veraar was, geen doorgeschoten bekeerder ofeen Jood-geloof-of-ik-sla-je-dood kozak. (Het vreemde is, dat ik met geen mogelijkheid kans zie 's mans naam uit mijn geheugen naar boven te woelen.) Iedereen wist ook, dat hij altijd tegen
93