kracht in de steen en als men dan wordt losgemaakt, is men voor de rest van zijn leven niks meer waard.' Als Mousje zover met zijn autobiografie gekomen is, gaat hij aan zelfbeklag bijna ten gronde. Hij huilt zowaar.
In zijn keldertje biggelde vochtigheid in dikke droppels langs de wanden. Het behang was eeuwen geleden al verkleurd, daarna had het op enkele rafels na elke gemeenschap met de muur verbroken. Zei Mousje vaak:
'Ik planjen, maar waarom doet men dat eigenlijk? De muren huilen hier al genoeg.'
Toen hij tachtig jaar geleden ter wereld kwam, noemden zijn ouders hem: Mozes, en van zijn van heette hij: de Machtige. Mozes de Machtige, een mooie naam.
Nooit in zijn leven was Mozes één dag uit de kille klammigheid van zijn kelder weg geweest. De bedstee, dat rijtuig met de twee deuren waar hij werd geboren, was ook het huwelijksbed geweest voor hem en Eefje. Sinds zij verdwenen was, kniesde Mousje overdag in zijn winkeltje en 's nachts in zijn vigilante over de eenzaamheid zijner uren. Zei hij:
'Zonder vrouw leeft men als een koning, maar men sterft als een hond.'
Ieder ander zou al jaren geleden aan reumatiek of longziekte zijn bezweken, hij niet. Hij was immuun.
'Dat komt, omdat men in vroeger jaren een ijzervreter is geweest. Op een blauwe stoep heeft men iemand gelegd, geboeid en vastgebonden.' Als die blauwe steen op de binnenplaats van het Bureau Spinhuissteeg er niet was geweest, zou Mousje op zijn honderdste jaar nog zo sterk zijn geweest als Simson. Misschien zou hij dan óók een
83