me aan met hun blinde ogen van blauw gelatine. Daar liggen de toverballen, knikkers van suiker; in zo'n bolletje zoetigheid zijn wonderen besloten.
'Die grote kosten twee voor een cent en van de kleintjes krijgt men twee voor een half centje. De grote veranderen zeven keer van kleur, de kleintjes maar twee keer. Men moet er op zuigen.'
De vlaggestokken rood-wit-blauw staan rechtop in een glazen stopfles zonder stop. Het zijn miniatuur-barbierspalen, in vloeipapier gewikkeld; kleverige stroperigheid biggelt in dikke tranen langs het papier. Zwart en glanzend zijn de veterdroppen. Die eet je met losse handen, de einden bengelen uitje mond als spoelwormen, die het onderscheid tussen boven en onder zijn kwijtgeraakt. De gebrande okkies met hun ene oogje in het glanzend bruine vellevliesje zijn bikkelharde duive-boontjes, die als een voetbal voor iemands maag blijven liggen. De mollebonen met hun wijde slobberjurken, de polkabrok-ken met hun gouden korsten, de kletskoppen, de gezeefde mangelen, de peperremuntballen, de nogapitten. Maar ik zeg resoluut: 'Mousje, geef mij maar twee toetjes.'
Toetjes zijn per definitie vloeipapieren zakjes, waarin zich het aanveegsel van de suikerzolder ophoudt. Men lurkt de zoetigheid door het vloeipapier héén; het toetje wordt spoedig slap en week als een afgesabbeld kinderendotje. Toetjes zijn niet zo wee van smaak als zoethout, de mensen zeggen, dat ze verschrikkelijk ongezond zijn; zoethout daarentegen heet een medicijn tegen vele kwalen van borst, longen of darmen...
Gezond, nou ja, watje dan gezond noemt, dat was Mousje beslist
77