De man beweegt daarom zijn ene hand langs dat gespannen koordje op en neer. Hij verwekt op die manier een jankend, maar geen onaangenaam geluid. Op zijn rug pronkt hij met een standaard met bellen eraan. Hij zingt een liedje, dat door touwtjes-gejank en bellen-gerinkel niet onwelluidend wordt geaccompagneerd.
'Rommelpotterije...
'Rommelpotterije...
'Ik ging laatst met mijn vrouw uit rije...
'Rommelpotterije...
Zijn trouwe metgezel is Hardloper-van-Luie-Kees; dat is althans de naam waaronder deze alom bekend is, bij de Burgerlijke Stand zal hij wel anders zijn ingeschreven. Luie Kees heeft zich in een traditioneel narrenpak gestoken. Het is rood met gouddraad op de naden; in zijn korte broek zitten gele geren. Hij draagt witte kousen en blauwe pantoffels. Hij moge dan hardloper heten, maar echt hardlopen doet hij niet. Hij staat alleen maar nooit stil. Hij doet alsof hij altijd op een drafje loopt en toch verplaatst hij zich nooit vlugger dan zijn vriend met de rommelpot. Hij staat rustig op zijn snelbewegende voeten. Als de man met de rommelpot zijn melancholieke deuntje jengelt, int Hardloper-van-Luie-Kees de centjes der dankbaarheid. Hardlopend. Dat wil zeggen, steeds van het ene been op het andere springend; hij huppelt niet eerder weg, of hij moet zijn koper gebeurd hebben.
De rommelpot en de hardloper zijn echte Amsterdamse mu-ziekmakers, maar zij bewegen zich op de laagste sport. Niet zo ver boven hen staan de violisten. Hun snarenspel is te ijl om de goedgeefse huismoeders uit de keukentjes naar de straatdeur
40