opgelopen had, in verband met z'n optreden in de befaamde Hogerhuis-zaak.
Ik gaf destijds les aan de Rijkskweekschool aldaar en wandelde op 'n dag op de Parklaan, toen ik door 'n agent werd aangesproken met:
'Is U mijnheer Troelstra? Ga dan maar even mee naar de Smedestraat.'
Daar was 't Hoofdbureau van Politie.
Zeker dacht de agent, dat Troelstra uit de gevangenis was ontsnapt en zag mij voor de opgeslotene aan. Op het politiebureau was gelukkig een agent, ('n oud-leerling van me) die mij persoonlijk kende en er voor instond, dat ik Troelstra niet was. Een telefoontje met de paraplu deed mij terstond de vrijheid weergeven.
Ja, ja, zo'n gelijkenis met een grootheid kan lastig zijn! Later schoor ik, op last van m'n vrouw, mijn baard af. Toen was alle leed geleden.
Uw oud-bovenmeester, P. Br. Moll
V
218