Kijkend naar deze mensen verloor ik het begrip voor plaats en tijd. Zo moet het geweest zijn (peinsde ik), zeshonderd jaar geleden, toen de pogroms van de Zwarte Dood honderdduizendjoden hadden vermoord. Maar de weinige overlevenden van toen konden elkander niet zo gemakkelijk opzoeken; de wegen waren destijds even slecht als onveilig. Toen in 1349 is de hoogconjunctuur van de huwelijksmakelaar begonnen. De schadchen begon zijn tere draden te vlechten dwars over Europa heen. Hij heeft het Jodendom gered van zijn totale ondergang. De Zwarte Dood is vergeten, maar de schadchen werd onsterfelijk. Hij werd een lachwekkend manneke, deze tragische koppelaar. In honderden geestige anekdotes leeft hij voort. De enige werkelijke herinnering aan een eeuw van rampspoed is... een mop in een Doofpot. Had het zin (peinsde ik), je in 1945 te laten obsederen door een werkelijkheid, die slechts schijn is? Ligt er niet een gans andere wereld achter verborgen? Is de essentie van ons mens-zijn niet het ingeschapen gevoel voor de continuïteit van ons bestaan?
Er spookte een herinnering door mijn hoofd (de menselijke gedachte maakt vreemde paardesprongen) aan een periode uit het leven van Sabbathai Zwi. Toen omstreeks 1650 tot de lage landen aan de zee het gerucht doordrong, dat de Messias eindelijk was gekomen en dat hij onderweg was met een geducht leger en een onoverwinnelijke vloot om de Joden uit het Westen terug te brengen naar het land der vaderen... toen verkochten de rijke Joodse kooplieden van Hamburg, Amsterdam en Antwerpen al hun bezittingen. Ze reden naar het strand van de Noordzee en gingen op hun koffers geduldig zitten wachten totdat de schepen der redding zouden opdoemen aan
189