samen Joden moesten zijn: Arie Nebig, de schatrijke juwelier uit de Sarphatistraat en Jossie Pots uit de steeg, die elke dag een karretje met negotie door de stad moest duwen om niet van honger van de graat te vallen.
Wie met dat soort sprookjes bij ons was komen binnenwaaien, zouden we de trap hebben afgehoond.
Sommige juweliers hielden zich wel aan God en zijn geboden. Zei vader:
'Ze zijn vroom, voor het oog van de wereld. Blanes, van binnen moetje kijken.'
Er waren ook juweliers, die glimlachend verkondigden, dat ze zich van de synagoge en al het andere ouderwetse gedoe hadden bevrijd. Die waren trotser op een paling-vergiftiging dan op hun vrouw.
Van hen zeiden de arme mensen:
'Getijsem, maar ze zijn goochemer dan wij.'
Vroom of vrij, alle juweliers omhelsden de beginselen van het
politieke liberalisme. Allicht! De Franse revolutie had de Joden
geëmancipeerd; maar alleen de rijke Joden konden een beetje
rechtop lopen.
District Amsterdam IV, de Joodse buurten, was een vaste burcht van de liberalen. Bij verkiezingen sorteerden ze hun kandidaten in twee laatjes. In de hele stad was Boissevain hun man, de rijke mijnheer Boissevain van de exclusieve Grote Club op de Dam; voor de Jodenhoek viel hun keus op dokter Issie Vos uit de Swammerdamstraat, of op Josephus Jitta of mijnheer Van Dien. Zeiden de mensen:
'Over de Blauwbrug venten de liberalen met mooie rammenas, maar in de Jodenhoek roepen ze: sjijne retisj.'
177