Omdat de jongens en meisjes ook in de vergadering elkander bij de voornaam noemen, krijgen de debatten een element van de kameraderie, dat zo bevorderlijk is voor het ontstaan van hechte vijandschap. Verder zit de club propvol romantische situaties. Iedereen kent van iedereen de chronique amoureuse. Juist omdat de personen, die bij de kronieken zijn betrokken, nogal snel van partner wisselen, groeit de mogelijkheid voor bittere persoonlijke afkeer. De overgrote meerderheid van de organisatie behoort tot het volk dat, als het geen gelijk krijgt, gelijk neemt. De niet-Joodse leden laten zich graag door het virus van dat fanatisme besmetten. Daarom eindigen alle discussies eigenlijk op dezelfde manier: 'En toch heb ik gelijk, Kaatje.' 'Nee Maupie, ik heb gelijk.' 'Nee Kaatje.' 'Ja Maupie.'
Zingt Kaatje met de kracht van Deborah:
"Wat een bijgochem. Wat een chammer. En met zo eentje
moet ik naar de heilstaat.'
Roept Maupie terug:
'Ik ga naar de heilstaat? Met jou? Als ik weet, dat jij in de trein zit, ga ik er bij Buiksloot al uit.'
Die heilstaat, waarvan deze Deborah zingt, is de toekomstige maatschappij. Wij weten precies hoe die eruit zal zien. We kunnen de plattegrond nakijken in de vele drie-centsbrochures, waarmee we onze algemene ontwikkeling vrij aardig hebben bijgespijkerd. Bovendien spreekt Sam de Wolff met ons altijd over de dag na de revolutie. Hij vertelt ons, hoe de wereld van gisteren, van vandaag en van morgen in elkander zit. Sam is onze afgod; hij verdient onze devotie ten volle. Karl Marx
154