de leden.' Zegt de voorzitter spontaan: 'Beter influenza onder de leden dan onder het bestuur.' Maar de leden zinnen bij voorbaat op wraak. Als er een nieuwe voorzitter gekozen is, zegt iemand in de welkomstrede met een effen gezicht: 'Ik hoop, dat hij in goede aarde zal vallen.' Een motie is het beste breekijzer waarmee ze een bestuur, dat aan zijn zetels is gekleefd, kunnen loswrikken. Een motie is kort, betrekkelijk tenminste; een resolutie is lang, niet betrekkelijk. Daarom, hoe de personen ook mogen wisselen en welke functie ze ook bekleden, alle bestuurders dromen van een serum tegen moties van wantrouwen. Het blijft een onvervulde droom. Als weer eens een meerderheid (zij het, zoals altijd, een krappe) uitspreekt, dat zij is vervuld van innige verachting jegens het zittende bestuur, bonkt de voorzitter met een principiële dreun de hamer op de tafel:
'Wie zijn vader en moeder heeft vermoord, is nog te goed om voorzitter te zijn van zo'n chewre. Ik bedank me als voorzitter en jullie kunt me meteen krabben als lid.'
Veel is er veranderd sinds ik in die holle ruimte van 'Maison Water -loo' naar de verhitte principiële debatten mocht luisteren. Werelden werden geschapen en ze vergingen weer. Snotjongens groeiden op tot ervaren mannen in staat en maatschappij. Maar onveranderd bleej het begin van alle moties: 'De vergadering, overwegende dat...' En evenals voorheen eindigen ze nog steeds met: 'en gaat over tot de orde van de dag.' Wat er tussen die twee bezweringsformules stond, heeft nog nooit enige werkelijke betekenis gehad, en zo is het gebleven tot op dit uur. In de echte staatkunde vochten de reuzen met elkander, in de jeugdorganisatie kibbelden de dwergen. En toch was onze club zomin een verkleind beeld van de grote politieke partij als Manneke Pis een miniatuur is van Goliath.
153