dienst en overlevering is eten een geestelijke bezigheid. De maaltijd is altijd een feestelijke gebeurtenis. Wanneer u nu denkt, dat de Joden van hun buik een afgod hebben gemaakt, bewijst u alleen maar, dat u het fijne nog steeds niet hebt gesnapt. Ze mogen immers geen andere goden aanbidden. Nee, als Joden eten, vereren ze, al kauwende en slikkende, hun eigen God, de Enige en Eeuwige.
Als u dat blasfemisch in de oren mocht klinken, kunt ge het nalezen in Leviticus:... verontreinigt uzelf niet door allerlei gedierte, dat op de grond krioelt... weest heilig, want Ik ben heilig... En in Exodus:... Gij zult mij heilige mensen zijn; vlees van dieren, die in het veld verscheurd zijn, zult gij niet eten. Gij zult het voor de honden werpen... De lichamelijke functie van het voedsel tot zich nemen is een soort gebed; en de tafel is het altaar.
Duizenden jaren hebben de Joden geleefd volgens een uitgebreide gebruiksaanwijzing voor de maaltijden. Een culinaire grammatica. Voor de niet-ingewijden zijn de voorschriften van het kashroet een doolhof, waarin ze onherroepelijk verdwalen. Voor de kenners van wet en voorschrift zijn ze bijna doodeenvoudig. Je moet natuurlijk wel een paar grondregels kennen. De rest is dan een kwestie van nadenken. Op de grondregels en hun toepassing hebben wijze mannen, duizenden jaren lang, hun vernuft vlijmscherp geslepen. Zo zijn de rituele voorschriften ontstaan, die echter geen doel zijn (stel je voor...) maar middel om te gehoorzamen aan het gebod. Heilig zult ge zijn, opdat alle mensen zich naar uw voorbeeld zullen heiligen en de voorzegging der verlossing vervuld kan worden. Joden zijn nooit echte proselietenkwekers geweest. Als een man van een ander volk tot het volk van Mozes wil toetreden
12