De buurt zat tot de boorden vol met arme mensen. Hun wereld eindigde bij de Blauwbrug, de "Waag, het Weesperpoortstation en de 'Wassenaar', het onttakelde oorlogsschip op het water van de Prins Hendrikkade, vlak tegenover de Peperstraat. Om dat deel van de stad stonden geen poorten en wachtposten. Maar grenzen zijn grenzen; wee de kleine man, die zijn plaats in de wereld vergeet.
Uit dit ruime reservoir van armoedzaaiers moesten volgens alle redeneringen van de logica voldoende onderkruipers kunnen worden geronseld. De uitkomst van een werkstaking wordt niet beslist door de stakers, maar door het getal der werkwilligen.
Waar de onderkruipers echter deze keer ook vandaan kwamen, niet uit de Jodenhoek. Elke dag in de vroegte werden ze overal in de stad door politieagenten opgehaald. En 's avonds werden ze weer netjes franco thuis bezorgd.
De onderkruipers komen bij elkaar in het politiebureau aan het Jonas Daniël Meyerplein. Ze druilen met twee of drie tegelijk binnen, er lopen agenten naast, rechterhand op het gevest van de sabel; met de andere hand drukken de dienders hun koperen helm steviger op het hoofd.
De jongens van school tien, en van school twee, en van school tachtig en van éénentachtig uit de Valkenburgerstraat, en de jongens van de scholen op het Waterlooplein, honderden kinderen staan bij het Arsenaal. We zingen een lied in vele variaties:
׳En laten de bazen de pest maar krijgen 'We pikken vandaag geen bonen meer. 'Laat Hertzberger zich geschwollen leggen 'We naaien vandaag geen broekies meer.'
143