dering van de hal heeft iets van een nachtmerrie-achtige toverbal, de kleuren veranderen en verschieten, blauw en groen en rood, en daarna alles door elkander. In de loopgraaf van het theater staat Max Tak, beurtelings met viool en kapittelstokje. Zeggen de mensen:
'Als hij had gewild, had hij Mengelberg kunnen opvolgen. Nou speelt hij voor ons.'
"Wanneer in de krant staat, dat Max een ontsteking heeft aan de zenuw van zijn rechterarm, kan de stad niet slapen van de zorg. Maar zoveel miljoenen kan Abram Tuschinski niet aan zijn theater besteden, hij verliest de concurrentie tegen rooie Jopie, ome Jozep Kroonenberg, die op de Joden Breestraat ook een bioscoop exploiteert. Het Tip Top Theater. De mensen zijn op de Tip Top zo redeloos verliefd, dat ze de naam steevast uit spreken als Tsip-Tsop. Zo roepen ze een dierbaar kind; niet met de officiële naam, maar wel met het woord, dat het brabbelend verkeerd uitsprak. Tsip Tsop, gezegend zal het zijn, omijn-we-omijn.
Kwaadwillige Heden in de stad spreken smalend van de 'ker-sausemangelen-bioscoop', maar die naam is een valse vlag boven een modderschuit vol vuige laster. In alle bioscopen, in de hele stad, worden dagelijks scheepsladingen kersausjes verslonden: als de werksters na de voorstelling mastiek komen maken, scheppen ze de lege doppen bij tonnen van de vloer. Dat is heel gewoon. Dit is immers Amsterdam achter in de twintiger jaren, als pinda's kersausjes heten en niemand nog weet wat een zakje friet met shampoo is. En, eerlijk is eerlijk, bij de ingang van Tsip Tsop hangt een bord:
'Men wordt beleefd verzocht de mangelen geschild mee te nemen.'
119