bemoeien, maar bedillerij in zaken van cultuur riekt nog naar de brandstapel, de inquisitie en de heksenjacht. Dit is immers de stad achter in de twintiger jaren en het begrip 'zinvolle vrijetijdsbesteding' is nog niet ontdekt. En dus praten ze in de gemeenteraad elkander wel blaren in de oren, maar de zaken blijven blauw-blauw. De schouwburgen, in particulier bezit, liggen als lepeltjes in een doosje vlak bij elkaar. Als ze niet binnen de enge grenzen van de buurt tussen Waag en Weesper-plein worden gevonden, pronken ze toch in elk geval vlakbij, op de andere oever van de Amstel. In de Plantage: de schouwburg in de Laan, de Hollandse Schouwburg van Loewie de Vriezzzzz, en Colnot en Poons; maar op de plaats waar de Parkschouwburg in de fik ging wordt al gekorfbald. Even over de Blauwbrug: Flora, het Grand Theater, de zaal van het voormalig Panopticum en het Rembrandtheater. Een eindje verder op het Frederiksplein: de zaal van het Paleis voor Volksvlijt. Het paleis is van plan spoedig tot de grond toe af te branden, maar dat weet zelfs Louis Schotting van het 'Handelsblad' nog niet, ofschoon die elke week de besluiten publiceert, die Bee en Wee pas over vier weken zullen nemen. Doordat de schouwburgen zo dicht bij elkaar zijn gekropen, moeten de mensen uit de stad dikwijls grote einden trammen om een goed toneelstuk te kunnen zien. Maar wat hindert dat? Dit is immers het Amsterdam van achter in de twintiger jaren. Wie zich een avondje wil vermaken, moet nog offers brengen. Hij moet zich een beetje opdoffen, want in de schouwburg wil een mens netjes gezien worden. Hij moet entree betalen. Om de stukken te begrijpen, moet je je hersens gebruiken. (Toch is de nieuwe tijd reeds boven de kim, de tijd, waarin het gemak de mens hoe langer hoe meer zal gaan dienen: de tijd, waarin
117