Een groep mensen, deftig in het zwart. De kiek was waarschijnlijk bij een of ander jubileum gemaakt. Zei de man tegen Barend:
'Ik heb de foto gered en thuis goed bewaard. Ik dacht: als de
bevrijding er is, zal toch wel één van de Kroonenbergies terug
komen; dan krijgt die de foto van me.'
Vroeg Barend:
'Waarom heeft u dat gedaan?'
'Och, de Tip Top heeft zoveel voor ons gedaan. Laat ik nou 's wat voor Tip Top doen.'
Hij draaide zich om en ging heen. Hij had niet eens zijn naam genoemd.
De Tip Top was geen gewoon theater.
Het was een huis met een persoonlijkheid. Het lag dicht tegen het hart aan van de buurt, waar, niet eens zo heel lang geleden, bijna alle Amsterdamse schouwburgen op een kluitje bij elkander hokten.
En dit is dan de Amsterdamse theaterwereld, achter in de twintiger jaren. Wat toneelspreiding is, weet nog geen sterveling. Trouwens, het woord toneelspreiding zelf moet ook nog uitgevonden worden. Elk jaar ontbrandt in Amsterdam een tachtigjarige oorlog over de penibele vraag welk gezelschap in de komende twaalf maanden de Stadsschouwburg met verlies zal mogen bespelen. De vijandelijkheden vinden overdag meestal plaats in het café van Frits Schiller, dat de gezellige rommelige atmosfeer van een derde klas wachtkamer bezit... en 's avonds wordt de oorlog voortgezet in de luidruchtige ruimte van Americain, waar je bij de obers kunt poffen. In het gemeentebestuur koesteren edelachtbare lieden het meer dan vage verlangen zich met het toneelrepertoire intensief te gaan
116