jes, maar niet met oogjes, want de naaister heeft er trensjes op
gefrunnikt.
Zegt vader:
'Die zenuwen-trenzen.'
'Jij hebt geen geduld.'
'Ik heb geen geduld, maar die naaister van jou heeft geen gemoug. Hoe kan men trensjes maken als God ijzeren haakjes heeft geschapen?' Zegt moeder:
'Het enige uurtje in de week dat ik rust heb is, als niemand me haast met aankleden.' Moppert vader:
'Maak toch maar een beetje voort.' 'Waarom? Het lijkt wel ofje naar de brand moet.' Kijkt vader haar aan met de vage blik in zijn ogen, die we van hem kennen, als hij ongeremd gaat toegeven aan zijn natuur, zijn sjmoezaantjes-natuur. Wat zal er nu weer komen? 'Ik moet niet naar de brand. Maar jij moet een beetje voortmaken. Naatje heeft me gevraagd of we vandaag niet zo laat willen komen.'
'Naatje, weemeneem is Naatje?' 'Naatje? Noeh. Naatje Eénarm.'
Naatje Eénarm is het beeld van Néerlands Eendracht op de Dam. Naatje Eendracht, die ons aan een jaartal moet herinneren. De hele stad noemt haar: Naatje Eénarm. Vader noemt haar soms: Naatje Eendarm, maar dat grapje is niet bestemd voor de menigte.
Grootmoeder heeft met stijgend, althans onverholen geduld, dit niet geheel redelijke gesprek aangehoord. Zij heeft hoegenaamd geen haast. Als wij gaan kuieren, blijft zij thuis. Ze wil
102