stratief overlijden; en met deze gecompliceerde vervalsingen, waarvan hij alleen de bijzonderheden kende, redde hij tientallen uit de handen van de kampbeulen. Een van zijn vrienden vertelde mij: 'Ik heb er met Atjc wel eens over gesproken. Hij had op een of andere manier het vermogen ontwikkeld afstand van zich zelf te kunnen nemen. Hij sprak over zijn knoeiwerk bij de administratie op een wijze alsof hij niet over zich zelf maar over een wildvreemde had. Je kreeg werkelijk de indruk alsof zich alles buiten hem voltrok, alsof hij toeschouwer was bij de handelingen, die door een ander werden uitgevoerd - een ander, die als bij een maskerade het uiterlijk van Atje had aangenomen. Ik herinner me, dat ik hem op een avond heb gevraagd: 'Denk je niet, dat het je na de oorlog moeite zal kosten om weer aan het gewone ordelijke administratieve werk te wennen?' Toen keek hij me hoogst verwonderd aan. 'Hoe bedoel je' vroeg hij. 'Nou', zei ik, 'als je zoveel jaar falsaris bent geweest, moet je weer even aan de eerlijkheid wennen.' Maar hij zei: 'Niks hoor. Wat ik nu doe is eigenlijk precies hetzelfde als het werk, dat ik vroeger deed. Toen bracht ik alles systematisch in orde, nu schop ik alles systematisch in de war, maar de uiterlijkheid van orde blijft bewaard. Dat is voor mij de hoofdzaak, geloof ik. Je zou het zo kunnen zeggen, zei hij er toen bij, het is hetzelfde werk als vroeger, alleen toen stond er een plusteken voor en nu een minteken.'
Ik vond het relaas van dit gesprek zo merkwaardig, dat ik het de moeite waard vond anderen te vragen of zij soortgelijke conversaties met Atje hadden gevoerd. Maar het schijnt, dat hij slechts met weinig mensen op zo vertrouwelijke voet stond, dat hij over de diepe motieven wilde spreken. Tegen een van die zeldzame vertrouwelingen moet hij eens hebben gezegd: 'Voor mezelf heb ik er deze verklaring voor gevonden, maar ik weet niet of de psychologen van professie het met me eens zullen zijn. Kijk, ik geloof, dat mensen, die angstvallig ordelijk zijn, zoals ik, dus watje noemt de echte administratieve peuteraars ... dat die lui ergens heel diep in hun hart een volkomen chaos hebben. Ze kunnen die innerlijke wanorde alleen maar baas, door uiterlijk een overdreven nauwkeurigheid ten toon te spreiden... ik
117