Maar of deze eigenschap werkelijk zo zeldzaam is, dat Atje daardoor afzonderlijk komt te staan, los van de groep der 'gewone mannen', waag ik te betwijfelen. Om een juist oordeel te vellen zou men enigszins nauwkeurig de diepe beweegredenen moeten kunnen naspeuren, die zovelen op allerlei posten, actief werkzaam doen zijn ten gunste ener systematische arbeiders-ontwikkeling, tegen geen enkele geldelijke beloning. Ik waag de voorspelling neer te schrijven, dat zo'n onderzoek meer dragers van het type Atje van Boom aan het licht zal brengen, dan velen vermoeden, die het werk der arbeidersontwikkeling veelal 'van de buitenkant' bekijken. Vooralsnog geloof ik dus, dat dit werk noch de beweegredenen, die hem er toe brachten, Atje van Boom tot een ander type dan 'de gewone man' hebben gestempeld.
Toch was hij in één opzicht een bijzonder mens: dat is gebleken, toen de Duitse bezetter Nederland had overrompeld en de vrijheid in knellende banden sloeg.
Na de tiende Mei 1940 heeft Atje gedurende enkele maanden getracht buiten elk organisatorisch verband in het land huiskamer-bijeenkomsten te organiseren, waar hij voorlichting verspreidde, moed en troost bracht. Vrienden van mij, die zulke bijeenkomsten hadden bijgewoond, hebben mij verteld, dat zij getroffen waren door de rustige zekerheid, die Atje's optreden in die gevaarlijke tijden kenmerkte. Ik heb hun, en anderen gevraagd, of zij ooit iets hadden vernomen van illegale activiteit, die Atje zou hebben ontwikkeld, behalve dan het toespreken van de huiskamer-bijeenkomsten zelf. Niemand droeg van ondergrondse werkzaamheden (in de zin, waarin deze term veelal wordt gebruikt) die hij mogelijk heeft verricht, kennis. Een van mijn zegslieden drukte het aldus uit: 'In de bezetting was Atje een echte eigenheimer. Hij sloot zich nergens bij aan. Hij probeerde geen opvallend-moedige daden te verrichten. Hij had zich nu eenmaal in het hoofd gezet, dat de ontwikkelingsarbeid moest voortgaan en omdat hij er geen zin in had die arbeid in organisatorisch verband, gecontroleerd door mensen, die hem niet aanstonden, te verrichten, deed hij het in zijn dooie eentje verder. Dat is wat ik een typische eigenheimer noem.'
115