'Ze zijn allemaal ontsnapt, baas', rapporteerde een van hen. 'Er was één knaap bij, die hadden we te grazen. Maar op een of andere manier nam die me in de dubbele Nelson, en voordat ik pap kon zeggen, lag ik op mijn rug. In die tussentijd is die knaap 'm gesmeerd.' 'Dat was Henk', dacht Dirk, 'Henk met zijn judo.' 'In elk geval hebben we die ene', zei de man, die met 'baas' was aangesproken. 'Jullie wordt bedankt. Ga maar naar huis, dan kun je nog naar de radio luisteren voor je zaterdagavond. Ik bel zo meteen de politie en dan kan die uitvissen wat die bende in zijn schild voerde.' Dirk haalde een beetje verlicht adem. Dit was dus geen politie. Alleen maar personeel van de transport-onderneming. De man met wie hij nu alleen in het kantoortje zat maakte geen onvriendelijke indruk. Aan de wand van het kantoortje hingen twee Nederlandse vlaggen, gekruist, en middenin een ingelijste foto van het hele koninklijke gezin.
'Hoe heet je, schavuit?' vroeg de man.
'Dirk Poldervaert.'
'Meneer...'
'Dirk Poldervaert, meneer.'
'Waar woon je?'
'In Hilversum, meneer.'
'Verroest, wat doe je dan in Amsterdam?'
Dirk gaf geen antwoord. Hij kon toch moeilijk gaan vertellen met
welk doel de club in de kelder had willen inbreken.
'O, meneer heeft zeker zijn tong verloren. Wat doe je voor de kost?'
'Ik ben bij de omroep...'
'Meneer...'
'Ik ben bij de omroep, meneer; bij de reportage-afdeling, meneer.' 'Verroest', zei de man, 'dan heb je 't toch waarachtig niet nodig om uit jatten te gaan.'
'Uit jatten...?' stamelde Dirk niet begrijpend. 'Uit stelen dan. Zulke hongerlonen betalen ze toch niet bij de omroep, datje moet gaan inbreken bij wijze van bijverdienste.' 'Nee, meneer', zei Dirk.
'Nou vertel op, wat deed je dan op dat terrein? En wie waren die andere lui?'
Ondertussen had Dirk zich een beetje van de schok hersteld. Hij moest voorkomen, dat de man er de politie inhaalde. Het is misschien toch maar het verstandigste, dacht hij, om doodgewoon open kaart te spelen.
'Ben jullie van het handje?' vroeg de man, en hij maakte een spottend gebaar met zijn rechterarm.
61