'Nou', besloot Dirk zijn verhaal, 'en nu zijn Lien en ik tot de conclusie gekomen, dat ik voorlopig maar net moet doen alsof ik gek ben. Het onnozele jongetje spelen. Niks laten merken van een verdenking.' 'Dat is altijd verstandig', zei zijn vader, 'kijk eens, als je precies nagaat wat je positief weet, dan is het maar een bedroefd schijntje. En die meneer Kreeft...' 'Zo heet hij niet, dat is zijn bijnaam.'
'Nou goed dan, die Kreeft zou groot gelijk hebben wanneer hij kwaad werd als iemand op zulke losse gronden hem bij zijn superieuren verdacht ging maken.'
Precies', zei Dirk, 'dat hebben Lien en ik ook al tegen elkaar gezegd. Ik vind het fijn, dat u er net zo over denkt als wij.' 'Die Lien is geloof ik wel een verstandig kind', zei zijn vader. 'Nou en of...', riep Dirk enthousiast, en meteen voelde hij, dat hij weer een kleur kreeg.
'Je moest maar eens vragen of ze niet eens een avondje bij ons thuis
een kopje thee komt drinken', zei zijn vader lachend.
Dirk ging op die opmerking niet in.
'Het is toch wel een rare boel in de wereld', zei hij.
'Het is veel raarder dan je denkt', zei zijn vader. 'Mensen van mijn
leeftijd kunnen er eerlijk gezegd niet goed mee uit de weg. De jonge
mensen zoals jij hebben het eigenlijk veel makkelijker.'
'Dat begrijp ik niet, vader.'
43