Coendert Lagerwei. Daar staat ook een nummer op. Het nummer van zijn dossier. Alleen... als je in de kast dat nummer wil opzoeken, is de map weg. Het is nummer 778. Nummer 777 is er wel, en nummer 779 is er ook, maar 778 is er tussen uit.' 'Natuurlijk weggenomen. Door wie?'
'Nogal duidelijk', zei Lien, 'door de Kreeft natuurlijk. Die wil niet, dat iemand iets van zijn verleden te weten kan komen.' 'Sporen uitwissen, net als een Indiaan', zei Dirk. 'Hij hangt altijd bij ons op het archief rond', vertelde Lien. 'Goed, dat is voor zijn werk nodig. Hij moet allerlei afspraken en opdrachten raadplegen. Dat klopt allemaal. En hij vraagt altijd maar. Hij heeft natuurlijk op een gegeven ogenblik ontdekt in welke kast de dossiers met gegevens over het personeel worden bewaard. Toen was het voor hem een klein kunstje zijn map er uit te halen. Hij hoeft maar op een middag vijf minuten na het begin van de koffietijd te komen. Dan is er niemand op het archief. En als er iemand toevallig mocht binnenkomen, kan hij altijd zeggen, dat hij iets moest hebben, dat hij dringend nodig heeft.'
'Zó moet het zijn gebeurd', zei Dirk en hij vervolgde: 'Die Kreeft is een gevaarlijk mannetje, dat begin ik hoe langer hoe meer in de gaten te krijgen. Moetje eens horen wat er vanmorgen is gebeurd.' Zo nauwkeurig mogelijk vertelde hij Lien van het gesprek van een paar uur geleden.
'De lichtjes gaan naar de hemel...' herhaalde ze peinzend. 'Nee', verbeterde Dirk haar, 'de lichtjes stijgen naar de hemel. Ik herinner me, dat de Kreeft dat werkwoord stijgen met bijzondere nadruk uitsprak. Heb jij enig idee wat dat kan betekenen?' 'Geen flauwe notie', zei Lien, 'en ik kan me ook niet herinneren, dat we de laatste weken brieven of notulen van besprekingen of zoiets hebben moeten opbergen waar iets in stond, dat op die stijgende lichtjes zou kunnen slaan.'
'Ik vraag me werkelijk af', zei Lien, 'of je niet goed zult doen Gijs Bikstra in te lichten. Ten slotte is hij de chef. Hij moet weten wat er gebeurt.'
'Jawel', zei Dirk aarzelend, 'daar heb ik natuurlijk zelf ook wel aan gedacht. Maar ja, dan ga je twijfelen. Dan zeg ik tegen mezelf: stel je voor, dat je je vergist Dirk, dan ben je onsterfelijk belachelijk. Het zou me niks kunnen schelen als ik een standje kreeg of desnoods nog iets ergers... maar dat ze me zullen uitlachen, nee, die gedachte kan ik niet verdragen. En dus blijf ik de ogen wijd open houden, en mijn oren houd ik op scherp... zodra ik zekerheid heb, zal ik Gijs inlichten en niet eerder.'
35