Nederlander bent. Zeker, het jaar dat ik in uw land moest wonen is iedereen even lief voor me geweest. Het Nederlandse volk is een volk van zachtmoedige mensen. Ze hebben ons Duitse vluchtelingen overstroomd met troost en met eerlijk gemeend medeleven. Maar, zoals ik al zei, het is niet alleen daarom, dat ik u zeg, dat u te allen tijde hier kunt komen als u hulp nodig heeft.' 'Waarom dan wel?' vroeg Dirk.
'U... u...', ging mevrouw Liebermann hakkelend verder, 'u... lijkt een beetje op mijn zoon... op Hermann...' 'Uw zoon?' herhaalde Dirk.
'Hermann is dood', zei mevrouw Liebermann met oneindige droefheid in haar stem. 'Toen ik in 1934 uit Duitsland vluchtte, mijn man en mijn enig kind, was Hermann zeventien jaar. Hij is in Nederland gestorven... o ja, de dokters zeggen, doodgewoon doodgegaan aan een longontsteking, maar ik weet, dat het niet waar is. Hij heeft zoveel vernederingen in Duitsland moeten ondergaan, alleen maar omdat hij van Joodse bloede was... dat heeft hem vreselijk aangepakt. Zoiets kan een dokter niet weten, maar een moeder voelt zoiets. Hij is aan een gebroken hart gestorven, niet aan longontsteking. We hebben hem in Amsterdam begraven, mijn man en ik, en een half jaar later stierf mijn man, ook aan hartzeer. Toen was ik alleen. Samen zijn we uit Duitsland verjaagd, en nu zit ik in Engeland, helemaal alleen. Niemand heb ik meer.'
112