Over de railing geleund keek hij naar het vaderland in de verte
arriveerd. Te laat! Er moeten ook wat Engelsen op Walcheren zijn geland. Helemaal te laat. De democratie is altijd te laat en geeft altijd te weinig. Die jongens van ons konden alleen maar achterhoedegevechten voeren. De stoot opvangen. De eigenlijke kracht moest van de bondgenoten komen. Maar die gaven niet thuis. Het is afgelopen, broertje. De Koningin zit in Londen, de ministers ook. Die zongen: Aju wij moeten elkander groeten...'
'Ik moet naar Den Haag. Orders! De omroep gaat daar werken', zei Dirk.
'Maar er is immers geen regering meer. Voor wie moet die omroep dan werken? Weet je wat we moesten doen? Samen proberen naar Londen te komen'.
Vreemd, nu Dirk op de Noordzee dobberde en alles nog eens aan zijn geestesoog liet passeren, had hij het gevoel, dat Gerard van Reuven een gedachte had uitgesproken, die al vier dagen lang in zijn hoofd had geleefd. 'Ik ga mee', zei Dirk.
De rest was eigenlijk kinderlijk eenvoudig geweest. Duizenden zochten vergeefs een schip om er op te vluchten. Maar Gerard, die nu eenmaal iedereen kende, was als een spilzieke miljonair aan het telefoneren geslagen. Hij belde met hoog en met laag. Toen hij na een halfuur bezweet uit de telefooncel te voorschijn kwam, zei hij: 'Ziezo, da's voor elkaar. We gaan gewoon met de trein naar IJmuiden. Daar moet ik bij een vent van het loodswezen zijn, die ik wel weet te wonen, en die zal zorgen, dat we ergens op een schip terecht komen.'
102