enige negentje, dat op z'n rapport staat, is uit het jaartal. Die jongen heeft geen ernst... ik vraag me wel eens af van wie van zijn ouders heeft Jantje die speelsheid, ik ben heel anders..."
Ik doe net of ik die steek onder water niet hoor, want als je lang genoeg met elkaar getrouwd bent, dan weet je langzamerhand wel wat tact is en bovendien Kee meent het niet zo scherp als 't er bij haar uitkomt.
„Goed", zeg ik, „dan gaan ze allebei naar Vierhouten... naar de A.J.C____Wij zijn jong en dat is fijn.. Vriendschap!"
Kee blijft een beetje dralen. Ze scharrelt wat met een vaasje op de schoorsteen, dat niet in het midden wil staan en daarna trekt ze het tafelkleed glad, ofschoon ik er geen rimpeltje in kan ontdekken. Wanneer Kee draait als een hond, die het holletje in zijn mand niet kan vinden, dan weet ik uit ondervinding, dat ze iets te vertellen heeft en niet goed weet hoe ze er mee voor de dag moet komen en dan wacht ik maar geduldig. Kee kijkt me aan en ze zegt:
„Ik geloof, dat het jou ook een hoop goed zal doen, als je eens een paar dagen verlet neemt."
Waait de wind uit die hoek, (denk ik). Wanneer Kee zegt, dat ze gelooft, dat iets mij goed zal doen, bedoelt ze, dat ze zeker weet, dat het voor haar ook goed is.
„Verlet", zeg ik met een onschuldig gezicht, „hoe bedoel je verlet?"
En dan spuit Kee haar hele verhaaltje op met een vaart en vuur, alsof het een vijfminuten-speech is. Als onze Jantje en Marietje naar Vierhouten zijn, zijn we met ons tweetjes zo gezegd weer net alsof we pas getrouwd zijn en waarom zullen we er dan samen niet eens een paar dagen tussen uit knijpen (zegt Kee). Ik kan Vrijdag na schaften vrij nemen en Maandag na schaften weer op mijn werk terug komen. Dan hebben we met reizen mee gerekend, drie hele dagen voor ons zelf. Het zal wel een paar guldens kosten, maar vooruit met de geit, ik ben nou na drie maanden in de rimboe, weer thuis, en een mens kan toch niet altijd voor zijn spaarpotje werken, hij kan het beter uitgeven aan een extra vacantie, die goed is voor zijn gezondheid, dan aan de dokter en de apotheker.
„Een soort tweede wittebroodsweken", zeg ik en aan Kee's ogen kan ik zien, dat zij hetzelfde denkt.
87