Deze lieden gingen in Londen op allerlei gebieden grasduinen ... en geen terrein bleek zich zo plezierig voor beunhazerij te lenen als de radio-omroep.
Nuchtere beschouwing leert, dat deze lieden eigenlijk geen been aan de grond hadden behoeven te krijgen. Zeker niet op het terrein van de omroep. Want wat de laatste betreft, in het kabinet Gerbrandy zetelden twee ministers van wie bekend was, dat zij voor 1940 in meer dan oppervlakkige aanraking met de vraagstukken van de omroep waren geweest. De minister-president zelf, prof. mr P. S. Gerbrandy, was immers voorzitter van de Radioraad en president van de NOZEMA, de zendermaatschappij. Minister Van Boeyen had voor de oorlog vele jaren besteed aan oriënterende besprekingen tot het treffen van voorbereidingen teneinde in gezamenlijk overleg en na rijp beraad te komen tot een ontwerp van wet, regelende het radiobestel en de wereldomroep.
Er is, gedurende de oorlog en daarna, op geen enkele wijze gebleken, dat met name de minister-president, onder wiens onmiddellijke verantwoordelijkheid de geheime verbindingen met Nederland ressorteerden, vóór het voorjaar van 1944 pogingen heeft doen ondernemen, ten einde op de hoogte te komen van wat er in de kringen van de omroep in bezet Nederland leefde en werd voorbereid. Dat was jammer. Deze nalatigheid heeft zich na de bevrijding ernstig gewroken.
Ware men in dit opzicht niet te kort geschoten, dan zouden betrouwbare inlichtingen, die langs geheime wegen zeker te verkrijgen waren, in de eerste plaats in Londen het sprookje de kop hebben ingedrukt dat ״de hele omroep met huid en haar naar de vijand was overgelopen".
Verder zou, indien de minister-president opdracht zou hebben gegeven, het geheime contact met de omroepverenigingen, eenmaal opgenomen, ook te onderhouden, Londen onomstotelijk zijn gebleken, dat de voorstelling, die de emigranten zich van Nederland hadden gevormd, ook voor de omroep van de werkelijkheid afweek.
Zolang nadere inlichtingen omtrent de berichtgeving, waarover de Geheime Dienst en de minister-president beschikten, ontbreken, moet men aannemen, dat het hoogste Nederlandse gezag aan de Theems volslagen onkundig was van het feit, dat in het najaar van 1941 de
155