maken, maar werkelijk tout-zijn... dat zijn alleen de bewuste landverraders. Ik ben nog even kalm en bedaard als destijds en al zeg ik het niet met zoveel woorden tegen Kee, als het er op aan komt, is mijn vrouw flinker dan ik, maar ik denk, dat het komt, omdat ik me meer door mijn verstand laat leiden en zij meer door haar gevoel.
En dan komt de dag, dat ik zelf ook moet onderduiken. De Duitsers zijn met de jonge jongens al lang niet meer tevreden, ze willen nu volwassen mannen hebben om in de oorlogsindustrie te werken. Een tijdje weet ik me buiten schot te houden, doordat mijn baas een of ander papiertje heeft losgebrand, waaruit blijkt, dat ik in Nederland niet gemist kan worden, maar dat gaat ook maar zo ver als het voeten heeft, en elk ogenblik hoor je van arbeiders met net zo'n papiertje, die ze eenvoudig van de straat oppikken; mit... nach Deutschland!
״Wat doen we?" zeg ik tegen Kee, ״zal ik onderduiken in de polder, wat denk je er van?"
״Onderduiken", zegt Kee, ״maar dan onderduiken op een plaats waar ze je nooit zoeken... je duikt onder bij je eigen vrouw... achter het blinde muurtje."
Het is een idee en we laten er geen gras over groeien. Ik ga niet meer naar mijn werk, maar zit de hele dag thuis en als er onraad is, verdwijn ik in de ruimte bij het erkertje en daar blijf ik, tot Kee roept, dat alles weer veilig is. Leuk is het niet, maar wat doe je er aan? Het naarste vind ik de nachten. Dan lig ik in mijn dooie eentje op de strozak achter het muurtje met als enig gezelschap het radiotoestel van Jopie en een pak illegale krantjes en af en toe voel ik me dan als een hond, die aan de ketting in zijn hok ligt; ik kan er wel om grienen.
We slepen ons door de oorlog heen. Er komt hoop als we horen, dat de Engelsen en de Amerikanen in Frankrijk geland zijn en op Dolle Dinsdag is Kee gek van pleizier, trouwens iedereen en de N.S.B.-ers lopen weg, maar dan komt de volgende dag de kater en wij zitten in de greep van de hongerwinter. Ik hoef me niet meer schuil te houden, want nu het Zuiden en het Oosten van het land bevrijd zijn, kunnen de Duitsers de mannen toch niet meer naar het moffen-land brengen, maar je weet nooit hoe de kansen kunnen keren en 's nachts word ik telkens met een schok wakker, omdat ik droom, dat ik weer achter het muurtje ben bij het radiotoestel van Jopie en de
149