eerst aan zichzelf en aan zijn gezin, aan zijn vrouw en kinderen en wat zal er van hen terecht komen als het grote ongeluk boven onze hoofden losbreekt? Maar als je dan zo als ik die nacht, uren wakker ligt, dan denk je ook wel eens aan de beweging, aan de Partij en aan de vakbeweging, aan de krant en aan de V.A.R.A. en dat de beulen van Hitier niemand van onze mensen zullen sparen als ze de kans krijgen. Het is me een fraaie tijd waarin we leven en als je zoiets nou van te voren weet, dan zeg je als pasgeboren zuigeling tegen de ooievaar: ״Toe m'n jongen, vlieg nou nog een klein stukje verder... breng me liever niet naar Nederland, maar naar Amerika of naar Australië", maar zulke dingen hebben wij mensen nou eenmaal niet voor het commanderen en dus, de tanden maar op elkander en denken, het zal misschien allemaal toch nog wel op het laatste nippertje terecht komen.
Maar het komt niet terecht!
Het is die ochtend van de tiende Mei en als Kee en ik wakker worden door het geschiet in de verte en het dreunen van bommen en het geratel van vliegmachines, die elkander in de lucht nazitten, dan weten we: ״Nou is het ook met Nederland zover!"
De tiende Mei wordt een dag, die niemand licht zal vergeten. We gaan al in de vroegte met de kinderen de straat op, waar overal op de hoeken van de straten en op de bruggen mensen naar de lucht staan te kijken en elkander vliegmachines wijzen, die er meestal niet eens zijn en iedereen is er vast van overtuigd, dat de moffen een harde noot te kraken krijgen, want tegen de Waterlinie kunnen ze met al hun vliegmachines toch niks beginnen. Het gekke is, dat je tegen acht uur hopen fietsers naar hun werk ziet rijden, alsof er helemaal geen oorlog is en je ziet juffrouwen, die de koperen belletjes van hun huizen poetsen, want oorlog of geen oorlog, de Nederlandse moeder is een zindelijk natuurverschijnsel.
Op het karwei voert niemand natuurlijk een slag uit; dan gaat er een signaal van het luchtalarm en dan weer een signaal, dat het luchtalarm voorbij is en gevaar of geen gevaar, iedereen staat maar in het luchtledige te kletsen over de kansen om de vijand weer naar zijn ״Heimat" terug te smijten en elk ogenblik komen de leerjongens, die boodschappen in de stad lopen, met nieuwe geruchten aanzetten. Daar
123