zitten, begint ergens in de kamer een juffrouw te gillen, alsof ze met haar vingers onder een raam bekneld zit.
Ik schrik, maar ik blijf uiterlijk kalm en kijk rond. Niemand heeft kiespijn of zoiets en ik begrijp niet goed waar dat gegil opeens vandaan komt, trouwens er wordt niet meer gegild, maar iedereen zit met een grinnik op zijn gezicht naar mij te kijken. Ik denk: ״Die willen mij te pakken nemen... net doen alsof je neus bloedt, Karei."
...en ik draai me weer naar dat radiotoestel om toch maar even te gaan voelen hoe die honingraatspoelen in elkaar zitten. En — ik schrik me een ongeluk — nèt, dat ik met mijn hand in de buurt van dat toestel kom, begint dat gegil opnieuw.
Nou weet ik het zeker, dat ze me er in laten vliegen en ik — sukkel, die ik ben — ben er zo maar ingetuind, met kousen en schoenen.
״Hij is goed", zeg ik, ״jelui hebt me goed te grazen en het is een leuk lolletje, maar vertel eens hoe gaat het eigenlijk?"
״We hebben je helemaal niet te grazen, Karei", zegt de vrouw van de buurman, ״de uitzending is nog niet begonnen... we moeten wachten tot het acht uur is."
״O", zeg ik met mijn onschuldigste gezicht, ״en dat gegil is dan zeker om me alvast aan het schrikken te maken."
״Nee", zegt buurman weer, en hij praat alsof zijn hele familie uit professoren bestaat, ״dat gegil hoort er bij."
״O", zeg ik, ״hóórt dat gegil er bij, nou elke keer dat ik het hoor, schrik ik me naar."
״Moet je maar uit de buurt van het toestel blijven", zegt de buurvrouw, ״het is zó gevoelig, dat je het niet eens hoeft aan te raken, dan gilt het al..."
„Freule kruidjeroermeniet", zeg ik, maar buurman de professor orakelt:
„Het is de Mexicaanse hond, of te wel zuster Buitenhuis, eigenlijk heet het: genereren."
Nou denk dan niet, dat zo'n man aan hallucinaties lijdt.
De bezoekers steken een beetje de gek met dat rare gedoe en ik ben blij, dat ik niet meer het middelpunt ben, maar buurman wordt hoe langer hoe zenuwachtiger en dat ben ik niet van hem gewend, want meestal is hij een kalm iemand.
12