50 JOOST SYBRANDSZ. BUYCK 75
garnizoen — de bezetting onder Noircarmes was slechts van korten duur — weigerend een kasteel op de Lastage, weigerend alle hulp en steun voorzover er geen Amsterdams belang mee was gemoeid. Op 27 Mei 1572 beklaagde Bossu zich bij Alva: ״De Burgemeesters van Amsterdam hebben mij heden met ronde woorden gezegd, dat zij geen garnizoen in hun stad ontvangen willen. Tweemaal zijn dertig of veertig soldaten van de oorlogsschepen voor de poort geweest, maar de Burgemeesters zijn zeer gebelgd tot mij gekomen, zich beroepende op hun vrijbrief". Met de eigen binnensoldaten handhaafde men zich zowel in de stad als tegen de rusteloze bedreigingen van buiten.
Want in die jaren 1572—1578 was Amsterdam in feite een belegerde stad. Niet alleen lag de zeehandel geheel stil, daar de West-Friezen de Zuiderzee afgesloten hielden, tegen wie Bossu vanuit het Y vergeefs slag had geleverd — voeren in 1565 vanuit Amsterdam 504 schepen alleen ter Oostlandvaart, in 1574 waren het er nog slechts twee en in 1576 zelfs geen enkel meer — ook te land moesten handel en verkeer wel verlopen, toen Sonoy met zijn troepen de stad steeds nauwer omringde. De werven en bedrijven op de Lastage gingen in vlammen op, om de Geuzen geen kans te geven er zich te nestelen, het Karthuizerklooster, door hen als schans benut, werd verwoest. Tot een geregeld beleg kon Sonoy echter niet overgaan, daartoe ontbrak het zijn troepen aan sterkte, maar wel belette hij vrijwel eiken toevoer naar de stad, verhinderde de visserij op het Y en liet zelfs een aantal oude schepen zinken, met zand en stenen geladen, dwars door het Y van Diemerdijk tot Waterland. Op den ouden West-zanertoren hadden de Geuzen hun uitkijkpost; vandaar uit leidde men de blokkade der stad.
Slechts tijdelijk kwam er opluchting. Alva en Don Frederik verschenen in Amsterdam, de eerste voor geld, de laatste om ruggesteun voor zijn troepen. De Amsterdammers op hun muren