IO JACOB BRASEMAN VAN DEN ANXTER
Brebbersz. naast zich als den vierde. Jacob Braseman niet herkozen, verscheen weer op de markt. Zelfs zijn beste vrienden geloofden, dat hij de stad benadeeld had.
Eer het voorjaar was nochtans moest men opnieuw den strijd aanvaarden. De onderhandelingen te St. Omer waren mislukt. Andermaal voer in April een vloot uit Amsterdam. De Burgemeester Jan Claes Simon Hodinx droeg het bevel. Maar het gros der schepen was achtergebleven, onvoldoende toegerust. Het wachten kostte veel geld. Toen kwam, op hoog verzoek, de viskoper Jacob Braseman in de vergadering der scheepsheren. Met ruime volmacht toog hij aan het werk. In Juli 1440 stak de tweede vloot bij gunstigen wind in zee. Jan Heinenzoon, vertrouweling van den Hertog, voerde haar aan. In een schrijven aan den landsheer bracht hij verslag uit: Wanneer de schepen in Oostland verschijnen, zijn zij gevreesd om éénen man. Geen zwakke stee op heel de vloot, het beste varensvolk aan boord; een weerbaarheid met zorg gekweekt, met vaste hand gericht. De vloot is sterk, de manschap trouw, één bracht haar in zee: Jacob Braseman, viskoper te Amsterdam. Het volgend voorjaar hing de rook van brandende schepen in de monden van Elbe en Weser. De Amsterdammers maakten er groten buit. En later, op een morgen in Maart, klommen de donkere zeilen der vloot de een na de ander den horizon over en gleden op een wakkerenden wind in het blauwe water van de Belt. Daar wiegden, voor anker onder de kust, een menigte koggen, van Lübeck en Dantzig. Zij waanden zich veilig, dicht bij huis. Het eerste schot als een donderslag wekte het scheepsvolk uit zijn slaap. Die van Lübeck en Dantzig weerden zich kranig, doch waren verrast en niet gereed. Op enkele schepen hees men de zeilen en week voor den vijand uit. Nog lang droeg de wind hun een brandlucht na. In Lübeck bracht hun komst verslagenheid en rouw.
Die zomer kwam de vrede tot stand. De Hanze had den strijd