IO JACOB BRASEMAN VAN DEN ANXTER
drukkelijk om steun. Twee laatst stemmende Schepenen gaven die, Daen Meynertsz. Braseman, een verre verwant, Hendrick Kuyper, vertrouwde van Boel. Nu wisselden de stemmen in feilen strijd, vol spanning wendden zich de hoofden naar den Secretaris, gebogen op zijn perkament. Er viel stilte in den kring. De pen van den schrijver kraste, van buiten hoorde men het ver gerucht van de stad. De Secretaris verhief zich. Hij las de getallen en den naam van den viskoper Jacob Braseman. De voorzittende Burgemeester stond recht. Het was zijn keuze niet geweest. Hij aarzelde even nu hij sprak. Dan gaf hij order, dat boden werden gezonden om den laatstgekozene ten Stadhuize te verzoeken. De anderen, die aanwezig waren, wenste hij geluk met hun verkiezing. Als de vergadering uiteenging, de Schepen Evert Boel in haar midden, rumoerig hem betuigend verbazing, wrevel of voldaanheid, keerden de oude dragers van het ambt voor het laatst naar hun kamer terug. In de raadkamer wachtten inmiddels de nieuwe Burgemeesters in gezelschap van den Secretaris op hun derden ambtgenoot, met wien zij uit het aftredend college den vierden naast zich kiezen moesten. De boden van de stad hadden kort te zoeken. De vismarkt was niet ver, het gilde van Sint Pieter zetelde van ouds bij het hart der veste, op den Middeldam, waar van den zeekant zo goed als langs de rivier de vis werd aangevoerd. Vissers, kopers en huisvrouwen verdrongen zich om de banken, waar de buit, nog levend vaak, lag uitgestald: een keur van zeevis tot rob en bruinvis toe, gewilde lekkernij dier dagen, maar ook het puik van de zoetwatervangst.
Braseman, met twee gezellen, keurde een koop, dingend op den prijs, terwijl zijn handen grepen in de vis, glibberig en kil. Zijn mantel voor daags gebruik was vuil en vers besmeurd, op zijn armen hoog ontbloot glinsterden schubben en zand. In het minst niet verwonderd zag hij op, toen de boden bij hem stonden, nieuwsgierig omstuwd door het marktvolk, dat op het