IO JACOB BRASEMAN VAN DEN ANXTER
te doen met fakkels en muziek. Doch wel was het beeld verschillend: trok een stasy van vrome en vroede gildebroers des avonds door de stad, dan openden zich de deuren en stroomde het volk naar buiten. Kleine kinderen, haastig een dek om de rillende schouders, zagen van vaders arm met grote en blijde ogen het schone schouwspel aan en zelfs in klooster en convent ontsloot men de poorten, om vluchtig een blik te slaan op den langen stoet in flakkerend fakkellicht. Het Droncke-Gild daarentegen trok uit door lege en doodse straten, langs deuren zorgvuldig gegrendeld en vensters met luiken gedicht. Geen eerzaam poorter waagde zich buiten en reeds bij het ver gerucht sloot men zorgvuldig en haalde de angstige kinderen uit bed. Een nonnetje in haar cel maakte het teken des kruises als buiten den veiligen kloostermuur de tierende stoet werd gehoord. Erger nog werd dit dronken bedrijf als er geen geld meer stak in zakken en tassen om rinkelend op de toog der taveernen het bier en den wijn te doen vloeien. Dan beukten de knuppels op een deur, viel bonzend de klopper met zoveel kracht, dat schotels wankelden op de schouw. De bewoners, benauwd en beducht, reikten het drinkgeld door een kier en de wilde troep toog verder om elders opnieuw een schatting te eisen. En wee den welgestelde, die in hun armen liep. Hij moest zijn schone clinckairts offeren, soms ook volgen naar de kroeg, in de wilden verhitten kring méé van zijn geld de gevulde kruiken heffen. Dit alles was een oud en bevestigd recht, de schout roerde zich niet. Het zou Evert Jacobsz. Boel niet beter vergaan dezen avond. Wel week hij snel en schichtig in de schaduw van een pothuis, doch een der schelmen had hem reeds bemerkt. Het volgend ogenblik was hij omstuwd door een joelenden troep, die hem betastte op zijn geld om hem dan arm in arm juichende mee te voeren naar de taveerne ,,Het Roode Paard", waar de waard reeds de schuimende kannen over de ruwe tafels schoof. Vergeefs was elk verweer. Goede Sint Andriesguldens tot den laatsten witten stuiver