IO JACOB BRASEMAN VAN DEN ANXTER
zaam ter been was gekrabbeld, lachte hij luidop: Braseman zou het worden! De schel moest een teken zijn. Was niet de opengeslagen schoudermantel der Heeren Burgemeesters bezet met zilveren bellen, symbool van het hoge ambt, welks drager aldus zijn komst steeds en overal wist gemeld ?
Braseman stapelde hout bij de vuurplaat van zijn schouw, toen de opgewekte Schepen bij hem binnentrad. Hij luisterde met een half oor naar het vreemd verhaal van duisternis, varken en schel, om scherper toe te horen, wanneer, als merkwaardige gevolgtrekking, zijn burgemeesterschap ter sprake kwam. Boels plotselinge geestdrift kon hem matig bekoren, nog minder de aanleiding tot diens bezoek en hij had zich zijn kans op de hoge uitverkiezing ooit op schoner gronden gedacht. Niettemin ontving hij den invloedrijken gast met veel voorkomendheid en schonk hem in ruil voor zijn wonderlijke boodschap, den besten wijn van het huis.
Toen schepen Boel onzekerder nog dan zijn komst was geweest, de woning van den viskoper verliet, lichtte deze hem met zijn lantaarn bij. Buiten sloeg de winteravondlucht koel om de slapen; den verhitten Evert Boel verkwikte zij merkbaar. Beiden stonden een ogenblik op de stoep voor het huis en ademden den wierigzilten geur van het wassende Ywater, dat zacht knaagde en klopte aan de wering. Vaag zichtbaar waren de rompen der schepen aan de kade, ergens viel het schijnsel van licht uit een volksverblijf, waar rook van de stookplaats naar buiten drong. Braseman in gedachten wees over water en schepen: ,,Daar groeit de grootheid onzer stad," sprak hij langzaam. En hij vervolgde: ,,De kogge prijkt in der stede wapen, de overheid is haar schipper naast God. Het moge dan stormen, ééns zal het betyen, op ebbe volgt altoos weer vloed. En na uren van blakte keert gunstige wind. Burgemeesters van Amsterdam zullen den druk van het roer moeten kennen, vertrouwd met den gang van het schip, de wisseling van het getij. Een andere hand mag den