nen. In de bondsbibliotheek maakten ze kennis met de wereld van de schone kunsten. In zich zelf ontdekten ze onvermoede talenten. Ze werden: toneelspelers, musici, statistici, economen, literatoren, dichters, een enkele werd schilder, sommigen werden toondichters. Anderen wierpen zich vol hartstocht op de herboren beroepen van kunstnijverheid; die werden binnenhuisarchitecten, plateelschilders, pottenbakkers.
De drang naar schoonheid en kennis stroomde in brede golven over de gehele stad.
Verenigingsleven begon te bloeien voor mensen, die voor die tijd in kleine afgesloten kringetjes hadden geleefd. Zelfbewustzijn groeide, soms was het een grotesk zelfbewustzijn. Er waren bondsleden, die zich zelf hadden ontdekt en meenden, dat zij de grootste ontdekking dezer eeuw hadden gedaan. Ze zogen woorden, uitdrukkingen en begrippen in, die ze niet konden verteren. Dat leidde wel eens tot belachelijke voorvallen.
De buurman van één hoog bij ons op de trap genoot een zekere vermaardheid door zijn overdreven gevoel van eigenwaarde. Hij sjouwde altijd met een pak brochures, boeken en kranten. Hij las nooit een letter. Hij deed alleen maar geleerd. Geen vergadering sloeg hij over; en op elk lijstje van debaters stond zijn naam bovenaan. Mark Uien-kruier heette hij. Iedereen noemde hem Marx Uienkruier. Hij vertoonde een ziekelijke voorkeur voor vreemde woorden, en een hardnekkige neiging om ze verkeerd uit te spreken en ze in elk geval onjuist te gebruiken. Zo zeer beschouwde hij zich zelf als het middelpunt van de wereld, dat hij volstrekt blind was voor zijn eigen belachelijkheid, en potdoof voor het gegrinnik waarmee zijn verschijning werd begroet. Hij was de auteur van bijna legendarische vergissingen, de bedrijver van versprekingen, die geniaal genoemd zouden worden, ware het niet, dat zij eenvoudig-
49