gaat.' En bij dat antwoord blijft hij. Itzik wordt in de gevangenis geworpen. Zegt hij: 'Ik was onderweg naar mijn dochter en nou zit ik in de cel. Weet een mens nou waar hij heen gaat?'
Mystiek en daarmee nauw verbonden een grenzeloze eerbied voor het leven en een gevoel voor weemoedige humor. Emotioneel onzeker zijn ze, zoals alle mensen zonder een eigen tafel, waaronder ze hun benen kunnen uitstrekken; bij hen ontwikkelde zich een vergrote ontvankelijkheid voor het betrekkelijke, dat alles op aarde kenmerkt.
Zegt een wijs mannetje:
'Als ik dood ben en ik kom tegenover God te staan, zal ik hem vragen: mag nou misschien eens een ander volk twee duizend jaar aan de beurt komen om uitverkoren te wezen?'
Het gevoel, dat zij een weerloze minderheid zijn in een omgeving, die niet altijd opvalt door vriendelijke gezindheid jegens Joden, heeft in hen een zachtmoedige spot doen geboren worden.
'Komen twee Joodse jongetjes thuis, met bloedneuzen en vol schrammen. Vraagt hun moeder: 'Wie heeft dat gedaan?' Zeggen die twee Joodse jongetjes: 'Twee Christenjongetjes hebben ons geslagen.' Zegt de moeder: 'Waarom heb jullie dan niet terug geslagen?' Zeggen die twee jongetjes: 'Hoe kan dat nou. Zij waren met hun tweeën en wij waren maar alleen.'
Geld noch goed, bezit noch weelde zijn werkelijk de moeite waard. Wanneer de nood het hoogst is, geldt slechts de waarde van het leven, en als zelfs dat niet meer gered kan worden, is alleen het leven van de kinderen nog van betekenis. Daarom is het doel van al hun zwoegen en sloven, het welzijn van hun kroost. Als zij critisch staan
*5