30
JOODSCH PALESTINA
bij de Jeschiewih, de Talmoed-school, vanwaar we, te midden der den ganschen dag voornamelijk den Talmoed studeerende jonge mannen, over de plek schouwen, waar de Tempel stond en waar we nu van vrij dichtbij de Mohammedaansche heiligdommen kunnen zien. En eveneens de rest van den ringmuur, waar we ons Vrijdagmiddag andermaal in de rij der biddenden zullen plaatsen.
Zou daar wellicht de schare eveneens beginnen te dunnen? En zou dan de brandende kwestie van den Klaagmuur vanzelf veel van haar gewicht gaan verliezen?
Als mijn tweede Sabbath in Jeroeschalajim zal komen, trek ik andermaal naar den Kóthel-ma'aravi. Nu alleen. Ik zal den weg erheen door den straatjesdoolhof wel vinden. Want als ik twijfel, zal ik uitzien naar Joodsche mannen in hun Sabbath-dracht of naar vrouwen met hoofd- en omslagdoeken, en dezen ondervragen of volgen op hun schreden. Zoo ben ik er gekomen.
Verbeeld ik mij, dat er minder volk aanwezig is? Of kijk ik rond met koeler oogen? Ik twijfel aan het eene en aan het andere. De indruk, dien ik nu ontving, was niet geringer dan die der eerste maal.
Voor den terugweg zie ik om naar een geschikt geleide. Want het begint donker te worden. En ik wil niet aan het zoeken raken. Of in de noodzakelijkheid, om, bijvoorbeeld in de Arabische buurt, den weg te moeten vragen. Ik beken gaarne, dat ik me daar niet thuis en niet eens heelemaal op mijn gemak gevoel. Een Poolsche broeder merkt mijn rondzien. Hij zegt, mij te herkennen van een congres voor zoo en zooveel jaren.