31
IN DE OUDE STAD
Hij vindt een jongmensch voor mij, die mij naar den uitgang der oude stad zal geleiden.
„Of hij in Jerusalem of misschien elders in Palestina is geboren?” „Neen” — zegt mijn nieuwe vriend — „ik kom uit Frankrijk, en ben een jaar of vijf in 't Land.” „Ik kon het ginds” — zoo vertelt hij mij verder, beantwoordende mijn vragen, en ook daarzonder, uit zichzelf — „ik kon het daarginds niet langer uithouden. Niet, omdat ik er geen eten of geen werk had. Mijn ouders leven er. En ik heb er ongeveer mijn heele familie. Maar ik moest er op Sabbath werken en onze Feestdagen kon ik er niet vieren. En ik was genoodzaakt niet-ritueele kost te eten. Waarom ik mijn leven ginds niet zóó kon inrichten, dat ik wel de trouw aan Leer en Overlevering kon bewaren, kan ik u misschien wel uitleggen en aannemelijk maken. Maar 't is overbodig. Want in ieder geval: ik wilde het niet langer dragen. Ik heb mij losgemaakt van het Galoeth, ik heb de landen der diaspora den rug toegekeerd en ik heb den weg hierheen weten te vinden. Ik ben niet onfortuinlijk geweest. Want ik heb terstond werk gevonden. Veel geld verdien ik niet. Maar met mijn vier è vijf pond in de maand kan ik rondkomen. Ik heb onderdak en sterf niet van den honger. Ik ben hier! Hier heb ik Sabbath en Feestdag en geen zorg voor mijn leven naar Torah en Traditie. Brood en water hier is mij duizendmaal liever dan overvloed ginds. En wanneer ik nu, ook als trouwe volgodsdienstige Jood, in Galoeth zou kunnen leven, dan nog zou ik het niet willen ruilen voor mijn bestaan, mijn tegenwoordig toch maar schamel leven hier.”
Wij waren reeds de Jaffapoort doorgegaan en een eind-weegs in de Jaffastraat gekomen. Ik kon zijn geleide nu wel