146
JOODSCH PALESTINA
Erets-Jisraël en het bezit ervan zal bewaken en bewaren en niet meer zal opgeven.
Als ge in de kolonies komt en ge ziet de nieuwe Synagogen, die bijna overal verrijzen, of de watertorens, die er worden gebouwd, — hoog allemaal op heuvels in het midden — dan zal het u opvallen, hoe de koepels en daken door tinnen worden omgeven, welke er uitzien als de tinnen van oude kasteelen. En als ge dan zult vragen: waarom dat? Dan zal men u antwoorden: dat zijn inderdaad onze bolwerken! Dat is voor de veiligheid! Als we ooit weer aan overvallen zouden komen bloot te staan, dan brengen we onze vrouwen en kinderen in deze gebouwen en wij zullen er, als het moet, boven op staan en al, wat het onze is, verdedigen.
Er is geen zweem van vrees of van eenige ongerustheid in dergelijke mededeelingen bij de menschen ginds. Wij voelen ons bij het aanhooren niet heelemaal op ons gemak, zij bij het berichten volkomen. Toen ons voor een paar jaren de tijdingen bereikten van wat we gewoon zijn geworden de Palestijnsche progroms te noemen, toen was er groote onrust, gemengd met angst, in onze rijen. In Erets-Jisraël was alleen maar vastberadenheid.
Er is een oud verhaal in Midrasch1): Toen in het Perzisch-Medische rijk de ondergang van heel het Judeïsche geslacht aldaar door Haman was besloten en het gevaar zijn toppunt had bereikt — zooals dat in de rol van Esther wordt beschreven, — ging Mordechai de kinderen tegemoet, die uit de scholen kwamen. En hij vroeg een der naar buiten komende jongens: „Welk Bijbelvers hebt ge zooeven geleerd?” Het kind ant-
1
Over Midrasch zie Riten en Symbolen I, Hoofdstuk 12.